Pupillentraining

trainen2_178x121.jpg

PUPILLENTRAINING


Inhoud

1 Visie?

2 Hoe bouw je een training op?

3 Weerstanden aanpassen

4 Manieren van coaching

5 Trainingsdoelen JO8 t/m JO13

6 Algemene aandachtspunten

7 Oefenstof

 

Inleiding
Dit artikel is bedoeld om trainers beter te laten trainen. Hierbij moet altijd in gedachten  worden gehouden wat het doel is van onze jeugdopleiding. Dat is niet het persé kampioen willen worden of het "alles willen winnen". Het gaat om de opleiding van jonge kinderen tot betere voetballers en ervoor zorgen dat ze met plezier blijven voetballen. Het winnen en eventueel kampioen worden is daarbij leuk meegenomen, maar geen doel op zich.
Wellicht ten overvloede: overal waar voetballer, leider of trainer staat, kan ook voetbalster, leidster of trainster gelezen worden.
Veel succes en plezier tijdens de trainingen!


1. Visie?
Trainen op de manier zoals wij het vroeger allen hebben geleerd is tegenwoordig uit den boze. Rondjes lopen om een goede conditie te krijgen, in een rijtje staan om op de goal te schieten of oefeningen doen die niets met voetbal te  maken hebben zijn in de hedendaagse trainingsmethoden niet meer gewenst. Het kind moet in de spaarzame  tijd  die hij op het veld doorbrengt, zoveel mogelijk voetbaleigen oefeningen doen. Zoveel mogelijk, dus weinig wachttijd in een rijtje. En voetbaleigen, dus alleen oefeningen die gericht zijn op het oplossen van  in het voetbal voorkomende problemen.

De Visie die de KNVB op het opleiden van jeugdvoetballers heeft, komt erop neer dat er enkele eisen worden gesteld waaraan elke voetbaltraining moet voldoen. Deze eisen zijn:


1. Voetbaleigen bedoelingen

2. Veel herhalingen

3. Rekening houden met de groep

4. Juiste coaching


1. Voetbaleigen bedoelingen
Zorg dat een training of oefening zoveel mogelijk lijkt op het spelletje voetbal. Dus zo veel mogelijk met de bal werken en elementen van samenspelen, doelgerichtheid en doelpunten maken of voorkomen in de oefenstof verwerken.

2. Veel herhalingen
Doen, doen en nog eens doen. Oefening baart kunst! Zorg er dus voor dat de kinderen zoveel mogelijk balcontact hebben (ieder kind een bal), geen lange wachttijden (geen rijen bij het afwerken!) en veel beurten geven zodat ze veel kunnen oefenen. Zorg hierbij voor een goede planning en organisatie, denk er dus van te voren over na. En niet elke training hoeft altijd weer anders te zijn.

3. Rekening houden met de groep
Wanneer een trainer training geeft moet hij weten wie hij voor zich heeft staan en daar zijn training en oefenstof op aanpassen. Houd er rekening mee wat ze al wel of niet kunnen en of ze wel openstaan voor bijvoorbeeld overspelen. Bijvoorbeeld spelertjes JO8 hebben vaak al zoveel moeite met de bal, dat overspelen te veel gevraagd is: ze zijn al blij als de bal geraakt wordt. Bij JO11-spelers bijvoorbeeld mag je meer van de spelers verwachten.

4. Juiste coaching
De trainer moet de kinderen op de juiste manier bij het trainen betrekken. Niet alleen maar opdrachten laten uitvoeren: laat ze weten waarom, laat ze zelf mee ontdekken wat het voor nut heeft: stel vragen, laat ze zelf oplossingen bedenken.
Een andere belangrijke insteek van de Visie is het verdelen van voetbaleigenschappen in 3 soorten: Techniek, Inzicht en Communicatie. Bij pupillen zijn vooral de eerste twee van belang, waarbij het inzicht pas vanaf tweedejaars JO12vormen begint aan te nemen. Het grootste deel van de trainingen bij de pupillen zal dus gericht zijn op het verbeteren van de techniek.


2. Hoe bouw je een training op?

Om het leerproces tijdens een training te verbeteren is het verstandig een training goed op te bouwen. Dat heeft wel voorbereiding nodig, dit kan niet "even op het veld". Eerst moet gekeken worden naar de groep: wie train je, welke leeftijd, welk niveau. Daarna moet duidelijk zijn wat het probleem in de wedstrijden of van de spelers is. Vervolgens komt daar een doelstelling uit voor je training. Daarna wordt er oefenstof gezocht of bedacht die ervoor kan zorgen dat de doelstelling gehaald kan worden. Dan wordt de training uitgevoerd, met het accent van de coaching op de doelstelling.

Na de training moet er ook altijd gecontroleerd worden: hebben de oefeningen inderdaad geholpen om een deel van het voetbalprobleem op te lossen? Om een training werkbaar te maken wordt hij opgedeeld in een aantal fases:

a) De warming-up
b) De oriëntatiefase
c) De oefen-/ leerfase
d) De toepassingsfase
e) Afsluiting


a) warming-up
Bij pupillen is het belangrijker dat ze eerst even uitrazen en geconcentreerd en gemotiveerd aan de training kunnen beginnen. Spelletjes als tikkertje en dergelijke zijn hiervoor goed te gebruiken, maar natuurlijk kan het geen kwaad als de bal er ook al bij gebruikt wordt!

b) oriëntatiefase
In de oriëntatiefase wordt een eerste aanzet gegeven tot de doelstelling van de training relatief lichte oefenstof, waar meestal op technische aspecten gewezen kan worden.

c) oefen-/leerfase
In de oefen-/ leerfase (ook wel 'Kern' genoemd) zitten 1 of 2 belangrijke oefeningen waaruit de doelstelling van de training heel duidelijk naar voren komt. Deze sluit deels aan op de oriëntatiefase. Meestal worden in deze fase afwerkvormen, positiespelen of kleine partijspelen gebruikt.

d) toepassingsfase
Bij de toepassingsfase moet het geleerde in de praktijk worden toegepast: dat betekent een partijspel. Vaak kunnen de regels hierbij aangepast worden, zodat er extra nadruk op de doelstelling kan worden gelegd.

e) afsluiting
Tijdens de afsluiting praat de trainer met zijn spelers ter afscheid, geeft complimentjes over de inzet en informatie over de volgende training of wedstrijd en kan de trainer controleren of zijn spelers iets geleerd hebben. Tevens kan dit goed dienen om iedereen mee te laten helpen de materialen op te laten ruimen.


Om dit vrij theoretische verhaal wat duidelijker te maken hier een voorbeeld:

Een trainer van een laag JO11 team (8 spelers) ziet bij de wedstrijd dat zijn spelers bij een 1:1 duel geen actie kunnen maken. Daar wil hij graag iets aan doen. Hij formuleert de doelstelling voor zijn training als volgt: "Het verbeteren van de individuele actie". Zijn training bouwt hij als volgt op:


Warming-up: bijv. overlopertje

Oriëntatiefase: Elkaar na-apen; tweetallen lopen achter elkaar aan, de voorste maakt een schijnbeweging, de tweede moet hem nadoen.

Oefen leerfase: Een afwerkvorm waarbij steeds een 1:1 situatie voorkomt en de speler een actie moet maken (ook zou hier bijvoorbeeld een 1:1 toernooitje goed passen).

Toepassingsfase: een partijtje 4:4 waarbij gescoord kan worden door over de achterlijn te dribbelen.

Na afloop vraagt hij zijn spelers wat ze geleerd hebben en hij vertelt hoe laat de spelers aankomende zaterdag aanwezig moeten zijn. Samen ruimen ze de spullen op.
Eenmaal klaar met trainen gaat de trainer voor zichzelf na welke oefeningen wel of niet goed liepen en waar dat aan lag. En bekijkt hij of er inderdaad door spelers is geleerd wat hij wilde.


3. Weerstanden aanpassen

Bij het voetbal zijn er een aantal weerstanden die het moeilijker kunnen maken om te voetballen. De volgende zijn ongeveer de belangrijkste:

• De bal

• Medespelers

• Tegenstanders

• Tijd

• Ruimte

• Doelgerichtheid

• Spelregels

• Spanning


Al deze zaken kunnen het makkelijker of moeilijker maken om bijvoorbeeld doelpunten te maken.  Met meer medespelers zal dit waarschijnlijker makkelijker gaan dan met meer tegenstanders.
 
Het is de taak van de trainer om al deze weerstanden in de training zodanig aan te passen, dat het voor de kinderen een doel moet zijn om die te overwinnen. Als het te makkelijk wordt gemaakt leren de kinderen niets, maar als het te moeilijk wordt gemaakt, hebben ze er ook niets aan. Dit is dus één van de moeilijkere dingen die een trainer moet doen.

Het zal iedereen duidelijk zijn dat een JO11-speler niet de oefenstof van een JO15 kan doen. Maar wellicht kan hij wel de essentie van deze oefening meepikken, doordat zijn training daarop wordt aangepast.



Een paar voorbeelden van hoe de weerstanden kunnen worden aangepast.


Een training makkelijker maken:

• Grotere ruimte

• Meer medespelers en minder tegenstander (4:1 in plaats van 2:1 bijvoorbeeld)

• Meer tijd geven

• Makkelijkere spelregels gebruiken


Een training moeilijker maken:

• Meer tegenstanders en minder medespelers

• De spanning verhogen ("winnende goal"/ "de partij die verliest die ruimt op" )

• Minder ruimte geven (daardoor moeten ze sneller handelen)

• De regels moeilijker maken (bijvoorbeeld maximaal 3 keer raken, of alleen direct scoren (zonder aannemen))


Het is altijd beter om makkelijk te beginnen en als je ziet dat spelers het makkelijk aankunnen, dan de oefening wat moeilijker te maken. Anders snappen ze de oefening in het begin niet en daarna waarschijnlijk nog steeds niet. Begin dus niet te moeilijk, maar verhoog de weerstand (moeilijkheidsgraad) steeds een beetje.


Het voorbeeld van de JO11-trainer uit het vorige onderdeel.
 
Hij merkt tijdens de oefen leerfase dat zijn spelers de verdediger wel erg makkelijk passeren. Hij kan dan verschillende zaken gaan doen om de doelstelling ( het verbeteren van de individuele actie) beter te laten lukken: hij kan de verdediger gaan coachen; de ruimten voor de aanvaller kleiner maken; er meer druk op leggen (binnen 15 seconden scoren!); het doeltje kleiner maken etc.


Bij de toepassingsfase (het 4:4 partijtje) merkt hij dat de spelers niet toekomen aan een individuele actie. Hij kan dan het veld groter maken, zodat het makkelijker is om een actie te maken. Desnoods kan hij twee partijtjes van 2 tegen 2 maken waardoor iedereen veel meer ruimte heeft om een actie te kunnen maken.

 

4. Manieren van coaching

Het allerbelangrijkste bij de coaching tijdens wedstrijden en bij trainingen is dat het kind begrijpt wat je bedoelt en wat je ermee wilt. Iemand die zelf hoog gevoetbald heeft en bij de JO8 tot JO12 gaat strooien met termen als "dichtknijpen", "opentrekken" of "de wisselpass" doet iets helemaal verkeerd. Want de spelers zullen hem totaal niet begrijpen. Ze doen de oefeningen die hij klaar zet wel keurig, maar weten niet wát ze doen en leren dus niets. Het is belangrijk dat de woordkeuze ook aansluit op de leefwereld van de speler.

Misschien nog wel belangrijker is dat de spelers weten waarom ze die oefeningen moeten doen: het is niet het dribbelen om het dribbelen, het passen om het passen of het schieten om het schieten. Nee, het is dribbelen om naar de goal te gaan, passen om samen met een medespeler een doelpunt Le maken, schieten om te scoren! Zo is het ook vrijlopen om met zijn allen een doelpunt te maken en verdedigen om met z'n allen een tegendoelpunt te voorkomen. ZIN GEVEN aan de oefeningen, daar gaat het om.

Ook moet er voor gezorgd worden dat de spelers intensief bij het spelletje betrokken worden. Het voetbalprobleem dat de trainer heeft gezien is immers ook het probleem van de speler of het team!

Hoe kan de trainer dit doen? Belangrijk is om spelers zelf te laten nadenken (ook bij JO8 tot JO12). Vragen stellen, de spelers zelf oplossingen laten verzinnen. Maar ook bijvoorbeeld bij een partij- of positiespel het spel stop leggen, en dan vragen wat er fout ging of Nat er beter kon. Geef aanwijzingen, maar laat de spelers het zelf ontdekken: daar leren ze het meest van!


Er zijn verschillende manieren om aanwijzingen aan spelers te geven. We onderscheiden twee koppels:

• collectief

- individueel

• situatief

- begeleidend


Collectief betekent dat het hele team wordt aangesproken. Iedereen kijkt en denkt mee. Misschien dat de trainer tegen 1 persoon praat, maar ook de rest wordt bij de vraag betrokken. Voorbeeld hiervan: de uitleg voor een oefening of het stilleggen van een partij om tips te geven.

Individueel betekent dat er aanwijzingen tegen 1 persoon worden gegeven. Dat kan zijn dat een speler de bal steeds verkeerd aanneemt, de rest van het team doet het wel goed, dan besteedt de trainer even extra aandacht aan die ene speler.


Situatief: In een voetbalsituatie. Het beste voorbeeld hiervan is tijdens een partij of positiespel, de trainer ziet iets, en roept STOP! BAL VAST! BLIJF STAAN! Aan de hand van de posities van de spelers kan hij dan gaan uitleggen afvragen aan de spelers wat er mis ging en hoe het beter had gekund. Spelers herkennen dan de situatie en zullen de volgende keren op een betere manier handelen.
 

Begeleidend: Een trainer geeft aanwijzingen tijdens het spel: Pietje loop mee! - speel door Joep! - maak maar een actie Henkie! - etc. Het nadeel hiervan is dat de speler wel doet wat hem gevraagd wordt maar hij weet niet altijd waarom hij het moet doen. Toch kan deze manier van coachen op bepaalde momenten de voorkeur hebben boven het situatieve coachen, bijvoorbeeld als het spel niet stilgelegd hoeft te worden.

Wanneer welke manier van coachen gebruikt moet worden ligt aan de situatie die er is en aan het voetbalprobleem dat je wilt verbeteren. Elke soort van coaching komt elke training wel vaak voor, meestal gecombineerd.

 

5. Trainingsdoelen jeugd (JO8 t/m JO12)

Zoals al is gezegd, is dat de trainer rekening moet houden met de groep. Je moet weten wat jouw spelers moeten kunnen maar ook wat ze niet hoeven te kunnen op hun leeftijd. Het is natuurlijk leuk als ze meer kunnen dan "gemiddeld", maar het is misschien wel extra belangrijk om degene die het nog niet kunnen ook zover te krijgen.

Bij Roda’46 zijn daarom trainingsdoelen opgesteld voor de JO8 t/m JO12. Deze trainingsdoelen houden in dat spelers, wanneer ze overgaan naar een andere leeftijdscategorie, aan een aantal "basisvaardigheden" moeten voldoen.

De trainingsdoelen van de JO9 zijn dus de "basisvaardigheden" waaraan een JO9-speler die overgaat naar de JO10 aan zou moeten voldoen, een soort richtlijn. En natuurlijk is het leuk als je daarnaast ook aan ander zaken aandacht kunt besteden, maar het belangrijkste is dat ze die basisvaardigheden beheersen. Al het extra's is meegenomen. Natuurlijk zijn er ook spelers waarbij het verschrikkelijk moeilijk is om bepaalde zaken te verbeteren, maar hoe eerder je begint, hoe meer kans je hebt. En waar anderen een bepaalde vaardigheid in 1 jaar kunnen leren, doet die speler er 5 jaar over. Maar hij heeft het dan uiteindelijk wel geleerd, en daar gaat het om! Maar: "Wat God er niet ingestopt heeft, kan een trainer er niet uithalen".



De trainingsdoelen die bij Roda’46 zijn opgesteld zijn de volgende:

 

Een JO9-speler die overgaat naar de JO10, moet

• een bal binnenkant voet kunnen passen en trappen

• een bal kunnen aannemen met de voet

• met een bal kunnen dribbelen en drijven


Een tweedejaars JO11-speler, die overgaat naar de JO12, moet

• een bal op alle manieren kunnen schieten (binnenkant, wreef, buitenkant, hoog en laag)

• een bal op alle manieren kunnen aannemen (voet, borst, bovenbeen)

• met een bal kunnen dribbelen en drijven (op snelheid)

• een 1:1 duel kunnen aangaan

• de beginselen van het vrijlopen en positiespel beheersen (4:1 en 3:1)

• kunnen kappen en draaien


Een tweedejaars JO13-speler, die overgaat naar de JO14, moet

• de basistechnieken (trap, aanname, dribbelen/drijven, schijnbeweging) goed beheersen

• het positiespel 3:1 en 5:2 beheersen

• een bal ook in 1 keer kunnen spelen

• het vrijlopen/aanbieden/ vrije man zien beheersen



6. Algemene aandachtspunten

• Als je iets uitlegt, probeer dit dan met een voorbeeld te laten zien. En als je het zelf niet kan voordoen, laat dan een spelertje van wie je weet dat hij het wel kan het voordoen. Eigenlijk zou dit bij elke oefening moeten, dan weten de kinderen precies wat ze moeten doen. Vaak pikken ze namelijk meer op van wat je laat zien dan wat je zegt! Leg het dus eerst even kort uit, geef het voorbeeld en laat ze daarna maar proberen. Als de oefening eenmaal goed loop en de kinderen weten de bedoeling, kun je gaan starten met het geven van aanwijzingen. Dit principe wordt praatje -  plaatje - daadje genoemd.

• Wanneer je iets gaat vertellen tegen de kinderen, zorg dan dat zij niet tegen de zon inkijken of dat er achter jou een drukte van mensen is. De aandacht van de kinderen wordt dan snel afgeleid zodat jou uitleg maar half gehoord wordt met alle gevolgen van dien.

• Bij de uitleg is belangrijk dat de trainer "op het niveau van de kinderen" gaat zitten. Zowel qua taalgebruik (ze moeten het wel snappen!) als letterlijk de hoogte: als kinderen steeds omhoog moeten kijken, zal de concentratie eerder afnemen: ga dus als trainer gerust op je hurken zitten om op hetzelfde niveau te komen als je spelertjes (dit speelt vooral bij de E en F -pupillen).

• Vaak vinden kinderen een spelletje nog leuker als er punten mee te winnen zijn: het maakt het spel spannender en motiveert ze meer om goed hun best te doen. Dat die punten soms willekeurig worden gegeven doet er dan niet toe. Dit kan helpen om een groep die zich moeilijk op een oefening kan concentreren te verbeteren. Vergeet als trainer echter ook niet om naderhand te kijken of die oefening dan wel zo geschikt was!

• Bij "manieren van coaching" is het ook al genoemd maar omdat het zo belangrijk is hier nog een keer: kinderen leren beter als ze dingen zelf kunnen ontdekken. Zeker rond de F en E-leeftijd zijn kinderen geneigd om zelf op avontuur te gaan om te ontdekken wat die bal allemaal kan en doet. Dit kan wel eens lastig zijn bij jouw training maar als het je training niet in de war schopt kun je het best tot een bepaalde hoogte toestaan: zo leren ze zelf dingen ontdekken en wordt het spelletje ook interessanter en leuker. Een trainer helpt zijn spelers dus om het spelletje te Ieren!

 

7. Oefenstof

Trainers die graag oefenstof willen hebben, moeten eerst bedenken waar ze op willen trainen. Vervolgens moet bedacht worden in welke fase van de training de stof moet passen. Vervolgens kan de stof aangepast worden op het niveau en de aantallen spelers.


Manieren om oefenstof te vinden zijn onder andere:

Dowload "Rinus" van de KNVB. Een leuke applicatie met veel oefenstof

• Overleg met je collega

- trainers van andere teams: welke oefeningen vinden zij altijd geslaagd en waarom?

• Op internet is een speciale pagina voor voetbaltrainers: http://www.voetbaltoppers.net

• Zelf een oefening bedenken en deze overleggen met je collega trainers en coördinator is natuurlijk ook prima!

• Ook bestaat bij Roda’46 de mogelijkheid om cursussen op kosten van de vereniging te volgen.

Wil je meer informatie over de cursussen vraag het aan de afdelingscoördinator. 

• Overleg met je collega

 

Laatste wijziging: 26-06-2020